Terwijl de schappen alweer vol kruidnoten en letters liggen, de kerstbomen alweer opgetuigd in de bouwmarkten en tuincentra prijken en de sleeën in de vitrine van de speelgoedwinkels liggen, wordt het pijnlijk duidelijk: het is bijna 2018
2018. Jeetje. Ik vind het een wonder. Toen ik vroeger als kind, ergens begin jaren 80 naar de Jetsons keek, was 2018 ontzettend ver weg. Ik stelde me de toekomst precies zo voor als dat gezin daar ergens in de melkweg. Dat ik uit bed getild zou worden door een robot en in een spaceshutteltje naar school (of hoogstwaarschijnlijk naar mijn werk in dat verre jaar…) zou vliegen. Helemaal te gek zou dat zijn.
Hoewel de ontwikkelingen natuurlijk in een sneltreinvaart gegaan zijn en ik van een heleboel mooie dingen getuige mocht zijn, of ze in elk geval bewust mee mocht maken, is er qua uiterlijk eigenlijk weinig veranderd aan die toekomstige wereld. De bomen zijn nog steeds groen, net als het gras in de bermen. De wolken zien er nog altijd elke dag anders uit en de regen die omlaag komt is nog net zo nat als toen ik op school zat.
Het leek mijlenver weg: de toekomst. En dan *poef* is er opeens bijna eenenveertig jaar voorbij. Eenenveertig jaar… En dan denk ik bij mijzelf; als de eerste 41 jaar van mijn leven zo snel voorbij gevlogen zijn, hoe gaat dat dan met de rest? Mijn ideeën over het volwassen zijn komen redelijk overeen met de realiteit moet ik zeggen. Of nou ja, ik rijd in een auto en vlieg niet rond in een spaceshuttle en het opstaan moet ik ook echt zelf doen. Maar verder? Het is eigenlijk net zo leuk als ik als kind verwachtte.
Ik fantaseerde al vroeg over een eigen huis. Zo vroeg dat ik op de leeftijd van acht jaar mijn kleine groene fietsje bietste en richting Hantum fietste om daar boodschappen te doen voor in mijn huis (mijn slaapkamertje). Ik kocht suiker, thee, koffie en koffiemelk (zodat ik in elk geval spoetnik kon maken) want dat kochten grote mensen ook.
Ik fietste het hele kolere eind met een doosje boodschapjes achterop en terwijl mijn kinderhaartjes in de wind wapperden deed ik net of ik groot was. Ik had de vrijheid maar genomen om de boodschapjes ‘op rekening’ te kopen. Betalen? Ach, dat doet mama later nog wel. De SRV-man vertrouwde op mijn woord en liet me fietsen. De wijde wereld in. Al met al fietste ik zo’n 13 kilometer in de rondte voordat ik mijn boodschapjes zorgvuldig op ruimde in mijn kastje op mijn kamer…
Ik bouwde hutten, woonde in de stal van mijn pony, in het zomerhuisje bij opa en oma of in het vakantiehuisje van Oom Jan en Tante Jantje op de camping in Epe. Wat een feest zeg. Op jezelf wonen. Groot zijn. Zelf baas zijn en alleen naar jezelf hoeven te luisteren. Helemaal het einde. Wanneer ik met mijn vriendje Tabe speelde deden wij als vanzelfsprekend vadertje en moedertje. Met zusje Annie als kind. Arm kind denk ik nu. Terwijl ze nog maar piepklein was mocht ze ook in ons rollenspel slechts dienen als zusje. Dan kreeg ik van Tabe een echt kusje en vertrok hij naar ‘zijn werk’. Wat overigens ‘ver weg’ om de hoek van het hok was.
Maar opgroeien gaat met vallen en opstaan. Niets gaat zonder kleerscheuren en overal leer je wat. Waar je nog kirrend en koerend in de box ligt en je ouders tandloos aanlacht, lig je als puber jankend op je bed omdat je je ouders alles behalve rechtvaardig vind. Waar er thuis voor duizend procent van je gehouden wordt, word je op school zonder pardon door andere kinderen uit de groep geknikkerd. Het recht van de sterkste geldt. Of in andere gevallen geldt het recht van de geniepigste nog veel vaker…
Rond mijn twaalfde verhuisden we. Waar ik op het Hantumerhoekje nog gewend was om pittige ruzies op te lossen met een knokpartijtje ging dat er op mijn nieuwe school heel anders aan toe. Daar golden andere regels en leerde ik dat de meeste kinderen met liegen verder kwamen dan ik met mijn eerlijkheid. Eerlijkheid werd gestraft en degenen met de langste neus haalden hun gelijk.
Natuurlijk grepen de meesters op mijn vorige school in als het te gek ging (en vechten deed ik toch al nooit met meisjes) maar ik kan me alleen maar herinneren dat je daar volledig jezelf kon zijn. En tuurlijk heb ik daar ook wel eens gejokt. Ik had ‘opeens’ een tweelingzusje (die zeven jaar jonger was trouwens en in de gedaante van een babypop tot ons gekomen was…) Ik reed ponywedstrijden op het paard van boer de Hoop (terwijl ik het paard amper geaaid had) en ik had van de een op de andere dag een nieuwe blokfluit omdat meester vond dat hij vals was. Helaas wilde hij deze “nieuwe” ook uitproberen…
Het was heel anders op de nieuwe school in het nieuwe dorp. Het was er niet fijn. Ik was de vreemde eend in de bijt omdat ik uit een ander dorp kwam. Ik beet van me af wanneer jongens het fijn vonden om onder mijn rok te graaien. Toen ik met mijn waarschuwingen niet serieus genomen werd draaide dat uit op een pak rammel voor de jongen. En ik kreeg straf. Want ‘wij slaan hier niet op school…’ Overigens werd een van de meesters jaren later wegens ongewenste intimiteiten aangegeven…
Toen een klasgenoot in deze nieuwe groep mij vroeg “Hoe het met die hoerentent bij jullie thuis is?” pakte ik mijn fijnschrijver en stak hem abrupt in zijn hand met een blauwe bloeduitstorting als gevolg. Het laat zich raden wie er mocht nablijven. Dat die jongen alle grenzen overschreed deed niet terzake. Een meisje uit de klas vertelde ik in vertrouwen (voor zoverre je iets in vertrouwen vertelt want ik dacht er niet eens bij na dat iemand dingen doorkakelde) hoe ze me ooit wel eens hadden genoemd op de vorige school. Datzelfde meisje vertelde dat door op de (nieuwe) middelbare school en je kunt je bedenken wat er toen gebeurde. Ik heette opeens anders. Dit plaagspelletje escaleerde in een mum van tijd en nam heel andere vormen aan wat zou duren tot en met het vervolgonderwijs. Het stopte pas toen ik tegen de 18 jaar aanzat.
Ik zat op die bewuste dag in de bus naar huis en hoorde een groepje jongens mij uitschelden. Ik zat voorin, naast de chauffeur. Wanneer je gepest wordt staan je oren op scherp en hoor je duizend keer beter dan iemand die niet getreiterd wordt. Ik luisterde en schoot vol. Wat ik trouwens nooit deed. Ik kon er opeens niet meer tegen. O-ve-ral hoorde ik het scheldwoord. Op school, in de stad waar ik wandelde met mijn moeder en zelfs in de bus naar huis. De tranen liepen over mijn wangen en ik dacht dat ik gek werd.
Toen bedacht ik me opeens dat ik er he-le-maal klaar mee was. Dat ik de keus had om hierom te gaan janken (wat mijn eer te na was) of met die eikels af te rekenen. Ik drukte op het knopje zodat de bus bij de volgende halte bleef staan. Ik vroeg de chauffeur of hij even wilde wachten omdat ik nog iets wilde ‘oplossen’. De chauffeur knikte. Mijn hart bonkte me in elke ader en ik was nog nooit zo nerveus en kwaad geweest als op dit moment. Ik pakte mijn tas en liep de bus in richting de groep jongens die daar onderuitgezakt in de banken hing.
“Wie schold mij hier net uit?” vroeg ik. “Ik niet…” zei de een naar de ander. Ik vroeg het nogmaals: “Wie zit mij hier de hele reis al uit te schelden?” Weer gaf niemand antwoord. “toch raar, niemand heeft wat gezegd en toch hoor ik de hele reis al eikels schreeuwen en roepen. Stoer genoeg om me uit te schelden en te schijterig om te zeggen dat je het gedaan hebt. Maar zal ik jullie es wat zeggen? Jullie kunnen doodvallen en terwijl je dat doet loop alsjeblieft meteen door naar de hel. Precies waar je thuishoort!” Daarna schraapte ik mijn keel en spuugde hun een rachel in het gezicht. Punt.
Ik bibberde, ik trilde, ik was witheet, ik had de tranen hoog maar God wat was ik trots. Wat voelde ik me een overwinnaar. Ik pakte mijn tas op en liep bij de chauffeur langs. “Bedankt voor het wachten” zei ik. De chauffeur glimlachte en knikte en ik en stapte de bus uit. Dit was het einde van een tijdperk. Dit was de laatste keer dat ik uitgescholden werd.
Het valt me de laatste tijd op hoe vaak mijn stukjes uitdraaien op dit onderwerp. Terwijl ik er telkens vanuit ga dat het nu wel ‘klaar’ is. En het liefst heb ik dat ook. Dat het klaar is. En natuurlijk ís het ook klaar met het feitelijke getreiter.
En nu, bijna eenenveertig jaar later ben ik naar ik vermoed al op de helft of misschien wel óver de helft van mijn totale leven. Daar denk je ook niet aan wanneer je in de box ligt, in de tafelstoel zit of je eerste rasse schreden op de basisschool zet. Dan ligt de hele toekomst nog voor je. Dan is the sky the limit.
Terugkijkend op mijn blog van vandaag kan ik niet anders dan opgelucht ademhalen dat ik een weerbaar kind was. Ik kwam voor mezelf op. Dat voelt fijn. Maar toch zijn er ook heel veel momenten dat ik wenste dat er een volwassene voor me op kwam. Dat er afgedopt werd met degenen die je het leven zuur maakten in plaats van tegen mij te zeggen dat ik ‘eerst maar eens normale kleren moest gaan dragen’
Maar weet je, het ís ook klaar. Ik heb het mooiste leven van heel de wereld en wanneer ik mijn leven een cijfer moet geven geef ik het een dikke 10. Want ik geniet er namelijk van. Ik doe de dingen die ik écht leuk vind, probeer moeilijkheden te overwinnen, mijn grenzen (af en toe) te verleggen en me te verdiepen in de dingen die me interesseren. En vooral, te zien wat IS en niet wat ik graag zou willen.
Ik hoorde deze week een dj op de radio die vroeg welk liedje je graag gedraaid zou willen hebben op je begrafenis. Dat zette me even aan het denken. Het liefst zou ik namelijk een volledige Spotify playlist opzetten en de gasten vermoeien met mijn diversiteit in smaak. Waarschijnlijk zou de aula na twintig minuten muziek volledig leeggelopen zijn omdat iedereen gillend gek werd van Kinderen voor Kinderen, Céline Dion, Ede Staal, Bette Midler en Andriëtte Norman. Er is gewoon teveel waar ik door geraakt word of waarin ik een levensloop herken.
En dat is je levensloop ook eigenlijk. Een opsomming van feiten, gebeurtenissen en happenings. Speciale dingen, ontroerende dingen, verdriet, pijn, geluksmomenten en tevredenheid.
Hoewel ik vanuit mijn aller-diepst vurig wens dat ik 130 word heb ik eigenlijk niet zo heel veel meer te wensen. Een bucketlist bijvoorbeeld? Heb ik niet. Verre landen bezoeken? Dat laat ik aan Chris Zegers en Floortje Dessing over 😉 Mijn wensen zijn vooral voor mijn kinderen. Wat mijzelf aangaat wens ik vooral gezondheid. En een beetje geld om leuk te kunnen leven 😉 Maar zelfs dát is relatief. Het kunnen genieten van de kleine dingen, herinneringen maken en proberen bij de dag te leven in plaats van het continue verlangen naar ‘later als’ Dat is wat ik wens. Want niemand heeft je morgen beloofd.